Na de middag heb ik een afspraak. In Stene, bij Oostende. Ten huize Philippe Badert. Hij is kunstschilder. Pas sinds enkele jaren zie ik her en der een werk van hem opduiken. Ik herken het meestal ook. Zijn oeuvre situeert en nestelt zich nochtans in een bepaald grote meute van schilders, die – relatief spaarzaam met verf – een min of meer vage, suggestieve figuratie verbeelden. Of is het mede zijn geëigende veelvuldig gebruik van geel, blauw en wit die de herkenning bevordert?
Met mijn tegendraadse inborst zoek ik tegenwoordig gretig net àndere dingen op: kunstenaars die alleen maar een “ding” schilderen en naar de absolute essentie puren, niet vertellen. Maar Badert (pas sinds kort weet ik dat zijn familienaam op zijn Frans dient uitgesproken, gezien de vaderlijke wortels in Charleroi) heeft in die korte tijdspanne een paar werken geschilderd die op mijn netvlies zijn blijven hangen. Badert vertelt, dus. Maar toch ook met relatief weinig “woorden”. Het lijkt of zijn doeken tegelijk iets aanklagen of aan de kaak stellen én behagen. Dit is ook wat hij wil. Het laatste wordt mede effectief door het gebruik van zachte kleuren. Verraderlijke zachtheid, dus.
DIGITALE VERSLAVING
Veruit zijn grootste inspiratiebron is onze digitale verslaving. De verslavende dictatuur van het flikkerende scherm. Het kijken naar onszelf, dat vastleggen en verspreiden. De schone schijn. Ook wat we eten bijvoorbeeld. We nodigen nog amper iemand aan tafel uit. We nemen meteen een foto en sturen het lekkers de wereld in. Gezellig en o zo eenzaam tegelijk. En dit telkens weer opnieuw.
Ik denk aan een …mooi, vertederend mooi geschilderd werk van een kleine jongen en toch bekruipt je meteen de bedenking: gaat dit soms niet over de brooddoos die het kind naar school mee krijgt? En zit daar wel iets in? Het zich vastklampen aan een knuffelbeest. Etcetera. Etcetera. Na de middag zou ik meer moeten weten.
Het is rond acht uur in de ochtend. Ik was Jeannine, die sinds 2000 opnieuw in de States is gaan wonen, digitaal mijn deelneming aan het betuigen bij het verlies van haar man, William Quinn. Van 1991 tot 2000 hebben ze in Brugge, meer bepaald langs de Augustijnenrei gewoond. Een fraaie woning, vlak buiten de toeristenfuik. Ik heb er onder meer eens mogen proeven hoe rijk en lekker de echte Noord-Amerikaanse keuken kan zijn. Die bestaat! Maar ten onzent wordt daar nooit met een woord over gerept. William Quinn was een briljant schilder. In de States was hij professor-emeritus aan het Washington Institute of Art en Jeannine had wellicht heimwee naar haar Brugge gekregen. Quinn schilderde abstract expressionistisch. Een enkele keer zelfs realistisch: een serie Brugse daken vanuit het atelier. Maar wat ik me vooral herinner is de manier waarop Quinn in een aantal schilderijen onze Vlaamse polders vastlegde. Prachtig.
En toen viel de elektriciteit uit. Door het raam riep ik naar de werklieden die in onze laan met een ongekende ijver én snelheid meters aarde en steen uit opgebroken trottoirs halen (ze leggen een nieuwe kabel, liet ik me vertellen, zo’n ding waardoor we elkaar straks nog sneller zullen kunnen bereiken en mekaar dus nog minder tegen het lijf zullen lopen) en vroeg hen wanneer ik opnieuw van stroom voorzien zou worden. Ik ben verdomme een brief aan het schrijven! Dat het aan Fluvius ligt, zei een van de struise mannen die mijn taal begreep. Vriendelijk voor zijn doen. Ze vernieuwen zo’n kast aan het kruispunt. Dààr, voegde hij er nog aan toe.
Terug naar mijn werkkamer aan de achterkant van het huis en meteen naar Fluvius gebeld (voor andere mogelijks gekwelde zielen, want in het hele land lijken trottoirs te worden opgebroken: 078/353500). Een vriendelijke dame aan de lijn. De code van uw stad, graag, meneer. Uw mobiele telefoonnummer en e-adres. Tot 11 uur zouden we zonder toevoer zitten.
Ondertussen zit ik noodgedwongen in de showroom van mijn vertrouwde garage. “Hybrid or not hybrid?” that’s the question. Nu nog gewoon benzine en een jaarlijkse controle. Wat vliegt de tijd. En ook hier: toffe mensen. Daniël zet koffie voor me. Ik moet amper een uurtje wachten. Zo veel lieve mensen deze ochtend! Zou de wereld dan toch nog niet zo snel naar de Filistijnen gaan? Straks nog wat boodschappen met een geoliede wagen en dan naar Oostende. Stene eigenlijk.
Philippe heeft de woonkamer vol schilderijen gestouwd. Een aardige man. Geen kapsones. “Het is te koud in het atelier”, zegt hij. Terwijl ik omringd ben door fraai geborstelde figuren en taferelen, hebben we het over zijn voor een beeldend kunstenaar toch wat onverwacht gelopen verleden.
PASSIE
Het begint bij een vader die de Waalse armoede ontvlucht, voor een leven als militair opteert en naar Oostende verkast. Moeder is uit Maldegem afkomstig. Ook het Oostende artistieke enfant terrible William Sweetlove passeert de revu. Beiden kennen elkaar trouwens. “Sweetlove woonde boven ons.” Her en der in de woonkamer kleinere werken van bekende kunstenaars zoals De Bruyckere en Dillemans. Goede smaak!
Maar hoe liep de weg naar de beeldende kunst? Een zekere passie was er al snel (vader las veel en nam zijn zoon mee naar tentoonstellingen), maar toch is Philippe pas op latere leeftijd naar de academie getrokken. Een echte stimulans om de artistieke toer op te gaan ontbrak, maar een extreme vorm van werkethiek zat in hem gebakken.
PARA
Hij zou als… para de wereld verkennen. Gevaren trotseren. En ondertussen met de ogen stelen. Philippe Badert maakte zodoende avant-la-lettre deel uit van wat vandaag “Special Forces” heet. Topsport, dus. Talloze missies naar Afrika. Hij dist boeiende en haast onwaarschijnlijke verhalen op, maar die zijn niet bepaald voor een kunstmagazine als TheArtCouch bestemd. Misschien toch deze anekdote: ooit heeft hij oud-BRT-journalist en -coryfee Guy Polspoel – nu trouwens ook Oostendenaar – in Afrika “begeleid”. Badert was een sterke jongen, niet te groot, maar (wils)krachtig en ook de judoschool van brulboei en nu burgemeester van het nabije Middelkerke, Jean-Marie Dedecker, was voor hem vertrouwd terrein.
SELFIE
Ondertussen kijk ik naar een knappe vrouw. Op een klein doek. Gehuld in een witte kamerjas kijkt ze weg, poserend bij nader toezien. Ze houdt haar ochtendlijke kop koffie in de hand. Rondom haar schildert Badert een geel soort aura. De omhullende band duidt op het onechte van het tafereel. Op het gefake dat onze huidige samenleving zo sterk typeert. Zijn oeuvre becommentarieert het stupide en doorzichtige gedrag van zijn medemens in de digitale wereld, de talloze selfies die genomen en verspreid worden. Hij schildert zelfs een vrouw op het moment waarop ze een zogenaamd helend gezichtsmasker heeft aangebracht en de ogen met twee schijfjes komkommer heeft afgedekt. “Neem eens een foto van me!” Smeekbede. Of is het toch een selfie? Ikzelf ben nogal onhandig in die dingen.
ONTMIJNER
Na 15 jaar is het sterke lijf van Philippe Badert op. Hij kon de jonge gasten die hij “dura lex sed lex” in Marche-les-Dames diende op te leiden eigenlijk nog amper volgen. We hebben het over de periode waarin de CCC en de Bende van Nijvel de journaals beheersten.
Maar er moet brood op de plank en Badert is een vechter. Hij sluit aan bij de Zeemacht en wordt duiker-ontmijner. Een totaal ander leven. Als para was hij dag en nacht in de weer; nu is hij ’s avonds thuis. Een voor hem ongekende luxe. Het ontmijnen – het water kan verdomd koud zijn, voegt hij er snel aan toe – deed ik vooral in warme gebieden, de hele wereld rond zowat.
Op zijn 50ste zou hij in de Oostendse NATO-school lesgeven in duikprocedures. Ondertussen had hij lessen aan de academie gevolgd (5 jaar lang, 3 dagen in de week) en les gekregen van onder meer Peter Lagast, de kunstenaar die ondertussen naam maakt door platenhoezen schilderend naar zijn hand te zetten (die permanent in Galerie Het Zwart Huis/Rivoli-Brussel te bewonderen zijn). Ook Robin Vermeersch was een van zijn jonge, gewaardeerde leermeesters.
VROEG IN DE OCHTEND
Met het verstrijken van de jaren wordt Philippe Badert ambitieuzer. Hij wil dat zijn artistieke werk almaar beter wordt, want hij vindt dat hij moet “inhalen”. Werkethiek, zei ik al. Philippe staat heel vaak om 4 uur ’s ochtends op om te schilderen. Niets komt vanzelf. Op dat vlak kijkt hij op naar iemand als Sam Dillemans. Maar deze laatste heeft geen gezin en hoeft met weinig rekening te houden. Bij Philippe zie ik een lieve eega passeren en we hebben het even over een dochter van hem.
Ik bekijk tot slot nog eens rustig alle werken rondom mij. Ik stel vast dat Philippe Badert bij eenvoud zweert en van bepaalde elementen van het schilderij louter de contouren “tekent” als het ware (het maakt de boodschap duidelijk), een vrouw legt haar gezicht op de kopieermachine (de eerste selfie?), zie tal van bepaald mooie vrouwen die zich opsmukken, maar nog lang niet klaar zijn om de voordeur achter zich dicht te slaan (het uiterlijke vertoon), een vrouw die geblinddoekt is. Ik zie dat bij een kleine jongen de smekende ogen boekdelen spreken; een andere jongen heeft zijn masker even bovenop het hoofd geschoven en wat te voorschijn komt is een gelaat waar het ongeluk van afdruipt.
- “HET GEHEUGEN ALS GEBOUW” Zes Brugse kunstenaars in POORTERSLOGE - mei 10, 2024
- ‘HET NARRENSCHIP’ Een door James Ensor en Sebastiaan Brant geïnspireerd intrigerend en hartverwarmend sociaal-cultureel project - april 23, 2024
- ‘OH, I ME MINE’ een Unieke publicatie zelfportretten van W. Vynck - maart 7, 2024
januari 23, 2023
Knap artikel!
december 27, 2023
Goede avond ,
deze morgen heb ik bij de kiné van Raph in Oedelem jouw mooi werk in zijn praktijk gezien en bekeken .Ik vind het héél mooi.(wandelende groep vrouwen )
zo ben ik op uw site beland en lees ik het commentaar van Johan Debruyne over je werk.
(Ik heb vroeger nog basketbal gespeeld met Johan)
In het commentaar lees ik ook dat je Peter Lagast kent.
Ikzelf ken Peter reeds enkele jaren en blijf verder zijn leverancier van platenhoezen.
Laat je me jouw toekomstige exposities kennen? Ik woon in Brugge
vriendelijke groeten
Stefaan Vandewalle
vandewallestefaan@hotmail.com