Kan je genoeg ijveren voor het werk van een kunstenaar? Johan Debruyne vindt van wel. Een tijdje geleden schreef TheArtCouch-medewerker reeds een uitgebreid artikel over zijn vriend en kunstenaar. Gisteren opende bij Wouter De Bruycker Fine Arts & Gallery niet alleen een overzichtstentoonstelling maar werd ook een monografie over leven en werk van Bernolet boven de doopvont gehouden. Wie beter dan Johan kan dergelijke tentoonstelling inleiden? Hieronder publiceren we zijn speech ter gelegenheid van deze boeiende expo die op 16 september de deuren opende.
Het getal 16 dat vandaag voor het woord september staat, is een beetje “mijn” 16. De 2 cijfers in deze volgorde appelleren immers aan nogal wat belangrijke momenten in mijn leven, dat er in acceptabele omstandigheden voor ongeveer 4/5 opzit.
Vandaag is de 16de een heuglijke dag. Ik ben hier voor een eerbetoon aan wijlen mijn vriend Ignace Bernolet en zijn unieke oeuvre. Maar deze 16de september is in zekere zin ook een droevige dag. Ik moet en zal het in deze lange Koepoortstraat in Antwerpen of all places immers hebben over een vriend, een gewezen klasgenoot en een strijdmakker die mij, zijn dierbaren en heel wat anderen veel te vroeg is ontvallen.
Ikzelf behoor tot het uitdovend ras van kunstcritici. De digitale tsunami kritiekloze artistieke duiding en publiciteit maakt mij en mijn collega’s vandaag zowat overbodig. Alleen relatief zeldzame momenten lijken het nog niet te kunnen stellen zonder een eenzaat die zijn taal beheerst en in enigerlei mate op de hoogte is van de kunstgeschiedenis. Eigenlijk zou mijn aftakelend lijf hierom ook wel blij moeten zijn, maar zo zit ik niet in elkaar.
Een criticus, dus, wiens taak het in de eerste plaats niét is om te behagen, maar om te analyseren, te situeren, te duiden, om de waarheid te spreken, ook als die subjectief is en moeilijk bekt.
Ignace B. was kritischer dan ik, maar hij publiceerde niet. Terwijl hij om zoveel gefêteerd dilettantisme bijna stikte in zijn gal, kon ik de mijne al eens lozen. Omdat daar woorden voor zijn. Woorden die je enigszins naar je hand kan zetten. Als je dat wil. Ignace B. was bezeten door een onweerstaanbare drang tot excelleren. Een gave die bijgedragen heeft tot de grote zeldzaamheid van wat we hier vandaag mogen aanschouwen. Maar tegelijk een last die hij op zijn schouders torste. Altijd. Ik kon al eens “schipperen” zoals dat heet en rekenen op begrip van wie tussen de regels lezen kan. We vormden dus een goed stel, Ignace et moi. Les extrêmes se touchent. Dat is thuis bij mijn eega ook zo, trouwens.
Binnenkort, op 16 oktober meer bepaald, word ik misschien/wellicht 70. Ik tart het lot niet. En ouder worden vind ik geenszins leuk. Dat geldt ook voor het kind in mij dat ik blijf koesteren. Een kwellende artrose tergt mij dag in dag uit. Ik vergeet nooit wat een van mijn favoriete auteurs, de man die in een van zijn laatste romans beschreef wat in al die helaas nimmer voltooide tijd in katholiek kerkelijke gemeenschappen aan gerotzooi met kinderen is gebeurd, daarover zei. Hij vroeg een jonge journaliste, die hem interviewde: “Weet je wat het is ouder worden? Daar is niets prettigs aan, juffrouw. Niets functioneert nog zoals het hoort te functioneren!” Heerlijke Jeroen Brouwers!
Ik zal zo meteen het werk van Ignace B. terdege toelichten en situeren. Na het freewheelen laat ik me nu al uitbollen. Ik zeg ook niets zomaar. Ik denk ook niet dat wij zomaar iets zeggen wanneer we dat doen.
Ignace zit nog vaak in dat hoofd van mij. Ik leef dan ook in de wereld die de zijne was, de onze. Wat Ignace ooit, in prille aanvang, heeft getriggerd om zijn leven aan de beeldende kunst te wijden, weet ik niet. Ik heb het hem nooit gevraagd; hij heeft het mij nooit verteld. We waren vaak samen. Hij was echter geen prater. Wat ik wel weet en aan den lijve heb ondervonden is dat wat in onze jeugd gebeurt diepe sporen kan nalaten die we vaak niet meer uitgewist krijgen. Afwijzing, misprijzen, verbanning, uitsluiting, het ontbreken van warmte en geborgenheid, een gemis aan openheid, eenvoud en eerlijkheid… Albert Camus formuleerde het zo: “Si le monde était clair, l’art ne serait pas.”
In onze prilste jaren, we zijn allebei in 1953 geboren, waren er alreeds de kiemen. Bij ons thuis was er tijd, noch aandacht, noch geld voor kunst. Ergens hing een eenzame aquarel van een Brugs kunstenaar die lokale faam genoot. Voorts liepen er 7 kinderen totaal ongedisciplineerd in en uit, vrienden, vriendinnen, familie, kennissen, knechten, een strijkster en een manus-van-alles, een al oude man met bolhoed. Een goed draaiende brood- en banketzaak mét filiaal. Ik ben gezegend geweest met een relatief onbezorgde jeugd. Ik was blijkbaar niet dom (dat bleek uit PMS-proeven), maar ik koesterde datgene wat als naïef wordt omschreven. De tover van de twijfel vond en vind ik zalig.
Ik was al een grote jongen toen ik in de smiezen kreeg dat ik jaar na jaar getuige was geweest van een moord. De kartonnen doos immers die de man met de bolhoed in de vaart bij de Kruispoort plofte, bevatte pas geboren katjes. De oogjes nog dicht. De dierenvriend die ik altijd al was en ben gebleven, was er dus bij toen dieren werden versmoord. Ik heb nooit willen begrijpen dat mijn paapse moeder, die ik bijna vereerde, hiervan op de hoogte was. Ik voetbalde naderhand lustig verder met vrienden op het gras tussen twee molens op de Brugse vestingen, naast de plek waar de meervoudige moord was gebeurd. Of dit sporen heeft nagelaten? Ik was 14 toen ik met een voor mijn normen dure kopie van een “Victor Vasarely” naar huis kwam. Ik had er al mijn spaarcenten aan uitgegeven. Jaren ’60. Vasarely: Optische Kunst. Sporen?
Ignace B., dan weer afstammend uit een burgerlijk-conservatief milieu, zou zich op zeker ogenblik op zijn geëigende verbeten manier vastbijten in de oeuvres van een aantal avant-gardisten. Ook daarvoor zal ergens een kiem zijn gelegd. Meer weet ik niet. Ik had niet zijn kennis noch de drang ernaar, maar evenmin zijn verkramptheid.
De hoeders van de toeristenfuik waar hij en ik zijn opgegroeid denken ongetwijfeld dat alle leed is weggeveegd door zijn naam door klasbak Pieter Boudens te laten kalligraferen op een erkenningstegel en door op de Stedelijke Academie een prijs naar hem te noemen.
Ignace was een man van weinig woorden. Zijn beeldend oeuvre, dat heel veel tijd en geduld vroeg, stond mijlen ver van het alles overspoelende schreeuwerige dat werd en wordt gecreëerd, ontiegelijk ver ook van de narratieve kitsch die in zijn geboortestad gedurende de voorbije decennia de publieke ruimte langzaam heeft ingepalmd, tot tevredenheid van miljoenen toeristen en van het gros van de Brugse commerçanten. Hij zag het. Hij leed eronder. In stilte.
LESS IS MORE
De zoon van een bekende Brugse oogarts was licentiaat kunstgeschiedenis. Tijdens zijn studentenjaren had hij zich voornamelijk verdiept in het werk van de Franse kunstenaar Yves Klein en in dat van de Duitser Otto Piene, die in 1957 in Düsseldorf de groep “Zero” had opgericht. Less is more… Noem Otto Piene gerust ook de voorloper van de “happening”. Bernolets kennis van de kunstgeschiedenis voedde zijn immense respect voor de kunst van zijn verre voorzaten en hun ambachtelijk vermogen. Een en ander had hem tot restaureren aangezet en tot verdieping in de materie die zij gebruikten.
In zijn geboortestad Brugge runde hij zowaar een wijle een antiekzaak, maar ik zag in Ignace geen “marchand”. Om den brode dus. Pas later zou hij ook les geven. Of ik in hem dan een (gedreven) leraar zag? Evenmin. Maar na zijn dood in 2016 en tot vandaag getuigden en getuigen oud-leerlingen hoe boeiend hij kon vertellen, hoe hij momenten uit de kunstgeschiedenis op een verrassende manier aan elkaar kon linken en hoe ze aan zijn lippen hingen. Een leraar hoeft niet per se een clown te zijn.
Naast een wat verborgen huis aan de rand van de historische stad, de plek waar hij met zijn gezin (vrouw Leen en zijn zonen Jan en Bert) leefde, strekte zich een behoorlijk ruim atelier annex bibliotheek uit. Hij verzoop er in de naslagwerken en verzamelde scrupuleus info en illustraties.
VENETIE
Een enkele keer ben ik samen met de man met wie ik als jongetje een enkel jaar samen in de klas had gezeten, naar de Biënnale van Venetië getrokken. Mijn enkels lieten me toen nog lang niet zo in de steek als ze dat vandaag doen, maar nooit heb ik meer gezien én afgezien. Het was dagen lang snoeiheet in de Dogenstad en mijn reisgezel wilde perse buiten ontbijten, op de mooie, door de tijd aangevreten binnenkoer van het oude pand waar we logeerden. Een excuus eerder voor zijn eerste sigaret… Het zweet toverde in geen tijd grote grillige vlekken op mijn T-shirt. Naast het Arsenale en de Giardini (de talloze tentoonstellingen in Venetiaanse palazzi allerhande waren nog niet trendy) troonde hij me mee naar talloze kerken, kerkjes en kapellen waar historisch werk te bewonderen viel. Hij had de reis tot in de puntjes voorbereid. Zo was hij. We waren samen, maar hij was er vooral voor wat er aan kunst, vakmanschap en schoonheid te zien was. Om te voelen ook hoe de tijd aan al die schoonheid knaagde. Veel tijd voor ontspanning was er niet. En hij nam als bezeten en bij manier van spreken duizenden foto’s.
ALCHEMIST
Zijn onstilbare honger om topkunst uit vervlogen eeuwen eindelijk eens in het echt te zien, verbaasde me toch enigszins. Ik voelde een soort niet te stulpen gulzigheid. Een drang naar bevestiging van het vele wat hij uit de boeken wist. Met die grote kennis in het achterhoofd wilde hij vandaag kunst maken, kunst van vandaag maken, kunst die op een heel aparte manier zou verwijzen naar dat wat in de 15de en 16de eeuw in de Nederlanden was gecreëerd en waarvoor hij een grenzeloos respect koesterde.
Zijn geboortestad die onderhand bulkte van de anekdotiek ergerde hem. Hij zweeg en vrat zijn kas op. Hij keek op naar de Vlaamse Primitieven en zou met zijn oeuvre op een onnavolgbare manier een link leggen naar het werk van de meesters uit de middeleeuwen. Al tijden had hij zich verwonderd over het feit dat hun werken na al die tijd hun schittering bewaard hadden. Als een alchemist ging hij tekeer, bleef vorsen naar de oorzaak daarvan en zou ze vinden!
Krijtwit, beendermerg, lijm, oeverloos geduldig politoeren en nog eens talloze lagen shellak. Met monnikengeduld begon hij te werken aan een oeuvre dat voor de meesten verrassenderwijs naar de Vlaamse Primitieven verwees. Zijn werk bestond voornamelijk uit houten planken in sobere vormen die hij bewerkte zoals de Vlaamse Primitieven dat ooit hadden gedaan. Alleen liet hij elke figuratie achterwege en koppelde zo wat hem bij figuren als Klein en Piene (het subtiele, het vaak nauwelijks tastbare) inspireerde aan die onovertroffen schilderkunst uit de middeleeuwen. Voorts waren er ook knipogen naar figuren als Duchamp, Pistoletto, Broodthaers en werken van kunstenaars die er net als hij in waren geslaagd met een grondige kennis van de kunstgeschiedenis volslagen nieuwe dingen te scheppen. En soms lang onbegrepen bleven.
ZWARTE DOEKEN
Een van de eersten die ontdekte wat voor uniek werk Bernolet creëerde was wijlen criticus Jaak Fontier. De man koesterde een uitgesproken voorliefde voor het minimalisme en organiseerde met jaarlijkse regelmaat een tentoonstelling met voor die tijd al eens ophefmakende sculpturen en beeldende ingrepen in een Brugs stadspark. Hij zorgde voor een Bernolet-solotentoonstelling in een van de royale bovenzalen van het Brugse Belfort.
Gefrustreerd door het Brugse culturele wanbeleid had Bernolet, in alle stilte, zoals steeds, zijn werk als het ware nog verstild: alle glimmende en met engelengeduld behandelde houten vormen had hij met… zwarte doeken afgedekt. Alleen hier en daar werd een tip van de sluier opgelicht.
Zijn werk was niet spectaculair in een wereld waarin figuratie en glitter furore maakten. Af en toe zocht hij noodgedwongen dus wat aandacht via een sobere tekening, enkele lijnen, motieven, wat bladgoud of pigment.
Jaak Fontier: “HET VISUEEL ZICHTBAAR STELLEN VAN EEN POSITIEF-KWALITEITSGERICHT-AMBACHTELIJK DENKEN, HEEFT HIJ CONCREET VORMGEGEVEN IN EEN OEUVRE DAT GETUIGT VAN ZIJN DRANG NAAR DE VOLSTREKTE ZUIVERHEID.” (citaat uit” Kreatief”, literair en kunstkritisch tijdschrift, 1998-2)
EERSTE ABSTRACTE MARIA-NIS
Omdat zijn geboortestad vooral conserveerde, vroeg hij zich op zeker ogenblik zich af of het niet mogelijk zou zijn in de publieke ruimte een reeks Maria-nissen een eigen sobere invulling te geven. In de gevel van een privéwoning, waar een nimmer gebruikt nisje was voorzien, bracht hij de eerste abstracte hommage aan de Heilige Maria aan. Hij politoerde de zijkanten en de achtergrond in de typisch crèmekleur. Deze verwees naar de maagdelijkheid. De boog werd met bladgoud bewerkt en appelleerde aan de kroon en een met blauw pigment bewerkt staafje refereerde aan het kleed van de Heilige Maagd.
Hij had de smaak te pakken en kreeg een opdracht voor een nis in de gevel van een beschermd monument. Tussen het maken van eigen nieuw werk kreeg hij diverse opdrachten van de cel Erfgoed van zijn stad. Zo restaureerde hij met kennis van zaken waardevolle, maar verpauperde monumenten op de centrale Brugse begraafplaats en in de Brugse binnenstad. In 2002 (Brugge was toen Europese Culturele hoofdstad) legde hij met… bladgoud op de Brugse Grote Markt een klein zebrapad aan. Met de tijd zou het verdwijnen. Bernolet verwees hiermee naar de vergankelijkheid. Naar het leven, qua.
In de nis in de Zilverstraat (centrum stad), verwijderde en restaureerde hij een compleet verloederd raster. Ook het beeld van Sint-Jozef-met-kind-op-de-arm (!) dat zich er achter bevond werd gerestaureerd en weggenomen om een plaats te krijgen in de privékapel van het beschermde gebouw. De nis zelf gaf hij een eigentijdse invulling: de sokkel van het beeld met heraldische connotaties bleef staan, de wanden werden gepolitoerd en vanuit de sokkel klimt een roos omhoog, symbool van liefde en van de Heilige Maagd Maria. Het werk zorgde voor opschudding in de aloude stede.
TELEFOON
Ondertussen had een knap tweeluik van hem in het Sint-Janshospitaal Museum een plaats gekregen naast een tweeluik van Hans Memling en de Brugse Biënnale “Sant” had de idee opgevat om werk van jonge geselecteerde kunstenaars een plaats te geven rond centrale units waarin het bijzondere oeuvre van Ignace Bernolet werd getoond. Op zeker ogenblik kreeg ik een telefoon van een Brugse kunstverzamelaar. Hij vroeg me waarom hij Bernolet niet kende… De man was in de ban van het werk. “Sant 2020” (alle verdiensten voor het CC Brugge en curator Jan Verhaeghe) was een schitterende hommage aan het levenswerk van Bernolet.
AANKOOP
Vandaag stelt zich toch een majeur probleem, vind ik. Het oeuvre van Bernolet is niet erg uitgebreid. Hij is relatief laat begonnen en het werk was tijdrovend. Tot Wouter het hier adopteerde werd zijn gehele oeuvre bewaard in een speciaal daarvoor gemaakte kamer, naast zijn voormalig atelier. Leen wordt vandaag dus voor een tweede keer met een soort lege-nestsyndroom geconfronteerd. Zou het niet interessant geweest zijn mochten Musea Brugge het hele oeuvre hebben verworven? Bernolet is een Bruggeling en de manier waarop hij een actueel en tijdloos (!) eresaluut brengt aan de Vlaamse Primitieven, waarvoor zo veel toeristen naar Brugge komen, vraagt om een unieke confrontatie. Het nieuw te bouwen BRUSK smeekt er als het ware om. Maar goed, het werk is hier in goede handen en ze kunnen nog altijd op bezoek komen…
Nu heb ik het nog niet gehad over wat Bernolet nog het liefste deed: “in situ” werken. Nooit vergeet ik wat hij in een stadskanker (“het domein d’Hanins de Moerkerke”) had gerealiseerd. En voor zijn werk in de oude Koninklijke stadsschouwburg waar hij een foyer op zijn geëigende manier restaureerde, werd hij onlangs bedacht met een erkenningstegel in de weg die naar de schouwburg leidt. Dat die weg langs het wat knullig Papageno-figuurtje leidt zal hij wellicht niet zo erg vinden. Samen met Raymond van het Groenewoud en Elisa Wout toeft hij er in goed gezelschap. Ik hou wel mijn hart vast als daar straks pakweg een tegel bijkomt met de naam van een stadsgenoot omdat die zijn geboortestad pakweg in het Brugs dialect heeft bezongen. Zum Beispiel. Refuseren, Pieter!
- Middernacht in een perfecte illusie, de vervreemde schoonheid van Michiel Deneckere - oktober 28, 2024
- In de schaduw van Thoreau, de natuur als levend organisme - oktober 17, 2024
- Wanneer de mens zijn troon verliest - september 27, 2024