Als de enige vertegenwoordiger van het futurisme in België maakte de Antwerpse schilder, tekenaar en kunstcriticus Jules Schmalzigaug (1882-1917) in 1914 het eerste abstracte olieverfschilderij in ons land. Schmalzigaug, van Duitse afkomst, behoort samen met James Ensor en Rik Wouters tot de grote drie moderne kleurkunstenaars van bij ons. Dat kan je momenteel zelf vaststellen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA). Het sinds september 2022 gerenoveerde museum beschikt over de grootste collectie werken van Schmalzigaug ter wereld en zag dat kostbare bezit in 2022 nog groter worden dankzij een gulle schenking van de vooraanstaande kunstverzamelaars Ronny en Jessy Van de Velde. Samen doneerden zij een bijzondere collectie werken op papier en egodocumenten van de kunstenaar aan het museum. Ter gelegenheid daarvan kan je nog tot 12 januari 2025 een sfeervolle expo zien in het Prentenkabinet van het KMSKA die opgebouwd is rond de schenking, aangevuld met collectiestukken uit het museum.
Marinetti
Op 8 februari 1912 woonde Jules Schmalzigaug in de Parijse galerie Bernheim-Jeune een lezing bij van Filippo Tommaso Marinetti (1876-1944) ter gelegenheid van de expo Les peintres futuristes italiens. De Italiaanse dichter en propagandist Marinetti was de oprichter van het futurisme, een van de talloze -ismen die toentertijd als het ware over elkaar heen buitelden, zoals het fauvisme, het expressionisme, het kubisme, het suprematisme, het constructivisme en het dadaïsme, met daar doorheen bewegingen als Die Brücke, Der Blaue Reiter, de Pittura Metafisica en De Stijl. De futuristen, die hun hoogtijdagen beleefden tussen 1909 en 1914 en die tot op zekere hoogte schatplichtig waren aan kubisten als Pablo Picasso en Georges Braque, omarmden het moderne leven, de vooruitgang, technologie, industrie en socio-economische omwentelingen. Kenmerkend voor de stijl waren snelheid, energie, passie, agressie en krachtige lijnen.
Jules Schmalzigaug, omstreeks 1917, Collectie Mu.ZEE Oostende | Fotograaf onbekend
De flamboyante Marinetti publiceerde zijn eerste ‘Manifest van het Futurisme’ in de Franse krant Le Figaro op 20 februari 1909. In de loop van de daaropvolgende jaren volgden er nog meer. De manifesten beoogden een toekomst gedreven door strijd, aanval en beweging: ‘Wij willen de oorlog verheerlijken – enige hygiëne van de wereld – net als het militarisme, het patriottisme, de verwoestende gebaren van de anarchisten, de ideeën zo mooi om voor te sterven, en de minachting voor de vrouw.’ Daarmee vertolkte Marinetti radicale standpunten die hem uiteindelijk in de armen van het fascisme deden belanden.
De theorieën die Schmalzigaug tijdens Marinetti’s lezing opving, omschreef hij in een brief aan zijn ouders als een breuk met het verleden: ‘Het betekent zo’n radicale verandering, volledig, van de gangbare overtuigingen en wat tot nu toe doorging als de meest gewaagde vernieuwingen is slechts kinderspel naast deze fantastische schilderkunst. Men kan het zich niet inbeelden wanneer men het niet gezien heeft. Een figuur is geen figuur meer; ze bestaat slechts uit fragmenten en deze fragmenten zijn verstoord door andere fragmenten die de eerste doorklieven – de schilder tracht zo om een indruk van massa en van beweging weer te geven.’
Jules Schmalzigaug, Kleine Vismarkt in Brugge, 1909-1911, lithografie op papier | Foto Patrick Auwelaert
Jules Schmalzigaug, Rood zeilschip en gondel [Venetië], 1912-1913, aquarel op papier | Foto Patrick Auwelaert
Futuristische beeldtaal
Zelf zou Schmalzigaug pas in de zomer van 1913 beginnen te experimenteren met een futuristische vormentaal. Hij woonde toen in zijn lievelingsstad Venetië, waar hij vanuit Parijs in april 1912 naartoe was verhuisd. Hij raakte er bevriend met futuristische kunstenaars en kwam op artistiek vlak stilaan in hun invloedssfeer terecht. Verrassend genoeg droeg ook het werk van de Nederlands-Vlaamse schilder Jakob Smits (1855-1928) bij aan Schmalzigaugs zoektocht. Schmalzigaug zocht hem eind 1912 op in Mol en leerde van hem hoe belangrijk de inrichting van een atelier is om de lichtinval te kunnen manipuleren en te kunnen werken met een zachter en fijner licht – lessen die hij onmiddellijk toepaste in zijn Venetiaans atelier en die zijn artistieke vooruitgang opmerkelijk versnelden. Zo kwam hij uiteindelijk tot een futuristische beeldtaal. In een brief uit januari 1914 aan de Italiaanse futuristische kunstenaar Umberto Boccioni (1882-1916), met wie hij bevriend was, omschreef Schmalzigaug zijn eerste futuristische pogingen als composities waarin hij het éénduidige perspectief losliet en die hij opbouwde uit ‘kleurelementen die georkestreerd [waren] zoals een wandtapijt, op één enkel vlak, die een bepaald onderwerp opriepen en geordend waren volgens een arabeskenritme dat willekeurige intuïtie of emotie opriep’. Eerder al had Schmalzigaug in een brief aan zijn broer Walter vol lof geschreven over Gino Severini (1883-1966), een ander boegbeeld van het futurisme. Hij schreef hem dat Severini aan de kunst werkelijk iets had toegevoegd: het dynamisme of het schilderen van de beweging.
Schmalzigaugs toenadering tot het futurisme veranderde zijn kijk op de artistieke opleiding die hij tot dan toe had genoten. Hij werd er zich bewust van dat hij als kunstenaar zelf op zoek moest gaan naar oplossingen voor picturale problemen in plaats van de oplossingen uit het verleden over te nemen. Daarbij stelde hij zich vragen als: hoe geeft men de beweging van een danseres weer, of de broeierige nachtelijke sfeer in een café? En hoe schildert men het lawaai van een voorbijrazende wagen? Een werk als Interieur van de Basiliek San Marco (olie op doek, 95 x 105 cm) uit 1913 vormt daarvan een treffende illustratie. Het ongemeen kleur- en lichtrijke doek – Schmalzigaugs eerste futuristische werk – bestaat uit een dynamische wirwar van gebogen lijnen, golvingen, arabesken en zwierige abstracties die alle kanten lijken uit te schieten. Van het interieur van een basiliek verwacht je rust, beheersing, ingetogenheid en ook wel donkerte. Hier wordt althans op het eerste gezicht eerder een kermistafereel opgeroepen dat baadt in overvloedig feestelijk licht. Schmalzigaug heeft in dit werk meer een atmosfeer vastgelegd dan de abstracte representatie van een monumentaal gebouw.
Studeren en reizen
Tekenen zat Jules Schmalzigaug al van jongs af in het bloed, dankzij zijn moeder die hem vanaf 1894 privétekenlessen liet volgen. School lopen deed hij in het Antwerpse Atheneum. Toen hij aan scoliose (vergroeiing van de wervelkolom) begon te lijden, stuurden zijn ouders hem naar het Duitse Instituut Paschen te Dessau, waar hij behandeld werd en tegelijk zijn lessen kon verderzetten. Zijn tekenleraar daar, de landschapsschilder Paul Riess (1857-1933), wees hem op zijn tekentalent en maakte hem diets dat hij een kunstenaarsloopbaan kon nastreven. In het najaar van 1899 besliste Schmalzigaug zijn studies stop te zetten en in te trekken bij Riess, bij wie hij twee avonden per week tekende naar levend model. Toen Riess verhuisde, zag hij zich gedwongen naar Antwerpen terug te keren. Hij volgde er enkele maanden les aan de Academie, maar vond de opleiding niet serieus genoeg. Hij ergerde zich ook aan de boersheid en de kleingeestigheid van de Antwerpenaren. In het voorjaar van 1901 zocht hij een tijdje zijn heil in Wechelderzande, waar hij in de openlucht schilderde met de landschapsschilders Adrien-Joseph Heymans (1839-1921) en Jaak Rosseels (1828-1912). Verdere opleiding genoot hij aan de Akademie der Künsten in het Duitse Karlsruhe, een industriële kunstschool, en bij Isodore Verheyden (1846-1905) aan de Brusselse Academie.
Daarna volgden jaren van reizen. Vanaf september 1905 reisde Schmalzigaug negen maanden lang door Italië met Prix de Rome-laureaat Walter Vaes (1882-1958). Ze bezochten onder meer Venetië, Rome, Napels en Firenze. In Venetië verbleven ze net geen drie maanden. Schmalzigaug raakte er onder de indruk van de stad en van de stimulerende werkomgeving die ze bood. Het licht vond hij er vreemd en fabelachtig: ‘Op elk moment van de dag ontstaan er nieuwe effecten die iedere keer aan dezelfde dingen een nieuw leven schenken.’ Helaas bleven weinig werken die hij er maakte bewaard.
Jules Schmalzigaug, De Rialtobrug in Venetië, 1912-1913, olieverf op doek, gemaroufleerd op paneel, KMSKA – Collectie Vlaamse Gemeenschap, inv. 2101 | Foto Patrick Auwelaert
Jules Schmalzigaug, Goud + Vaandels + Parasols: San Marco-plein [Venetië], 1913-1914, olieverf op doek, FIBAC Berchem | Foto Patrick Auwelaert
‘Alles is vol leven’
De periode 1906-1910 bracht Schmalzigaug vooral door bij zijn ouders in België. Hij begon in die tijd over kunst te schrijven. In het najaar van 1906 publiceerde hij voor het eerst kunstkritische bijdragen voor het Brusselse weekblad La Fédération artistique, eerst onder zijn eigen naam, daarna onder het pseudoniem Maurice Mandon. In maart en april 1907 ondernam hij voor de tweede keer een reis met Walter Vaes, ditmaal naar Frankrijk, waar ze onder meer Reims, Chartres en Angers aandeden. In Parijs bezochten ze naast het Louvre ook het befaamde Salon des Indépendents, waarover Schmalzigaug later een verslag schreef voor La Fédération artistique. Vanaf 1908 publiceerde hij onder zijn eigen naam eveneens artikels in het Antwerpse geïllustreerde maandblad L’Art flamand et hollandais.
In 1909-1910 verbleef Schmalzigaug een tijdje te Brugge en Lissewege. Brugge, het Venetië van het Noorden, vond hij haast zo mooi als de Dogenstad. Hij raakte er onder de indruk van de harmonieuze kleurenpracht en schreef er voor het eerst over kleurwaarden en hun intensiteit. De werken die er ontstonden zijn doordrongen van realisme. Hij voelde in de stad ook een artistieke verwantschap met de Belgische symbolistische kunstenaar Xavier Mellery (1845-1921). Later in 1910 bezocht hij de Wereldtentoonstelling te Brussel, waarna hij besliste zijn kunstopleiding verder te zetten in Parijs. Hij werkte er in een gedeeld atelier bij Montparnasse en legde zijn werk regelmatig voor aan de Franse symbolistische schilders Lucien Simon (1861-1945) en Émile René Ménard (1862-1930). In tegenstelling tot zijn vorige bezoek aan de Lichtstad met Walter Vaes schonk Parijs hem ditmaal nieuwe energie: ‘Men ziet schilderijen rondom zich, alles is vol leven, alles ziet er verleidelijk uit.’
In groepstentoonstellingen zag hij werk dat haaks stond op het werk dat hij in Brugge maakte: van de Nabis-kunstenaars Pierre Bonnard en Édouard Vuillard en kubistische doeken van onder anderen Albert Gleizes en Jean Metzinger. In december 1911 bezocht hij het Parijse Salon de l’Aéronautique, waar de tentoongestelde vliegtuigen hem meer intrigeerden dan veel werk van hedendaagse schilders, zoals hij in een brief aan zijn ouders schreef: ‘Het is veel interessanter dan een salon van schilderijen waar over het algemeen enkele kunstenaars ernstig werk tonen en velen des croûtes.’ Alsof hij toen al voorvoelde dat hem een futuristisch avontuur zonder weerga te wachten stond. Amper een maand later woonde hij immers de lezing van Marinetti bij.
Jules Schmalzigaug, Interieur van de Basiliek San Marco [Venetië], 1913, olieverf op doek, Ronny en Jessy Van de Velde-Bolsens | Foto Patrick Auwelaert
Jules Schmalzigaug, vermoedelijke titel: Omgeving van kleuren: vorm waaruit de kop van een concertzanger is samengesteld, 1914, olie op doek, Ronny en Jessy Van de Velde-Bolsens | Foto Patrick Auwelaert
Zelfmoord
Van 13 april tot en met 29 mei 1914 nam Schmalzigaug deel aan de Esposizione Libera Futurista Internazionale, die plaatsvond in Giuseppe Sprovieri’s Galleria Futurista in Rome. Hij stelde er zes werken tentoon. Ze hingen naast die van sleutelfiguren uit het Italiaanse futurisme zoals Fortunato Depero, Enrico Prampolini en Francesco Cangiullo. Het belang van deze tentoonstelling bestond erin dat ze de eerste futuristische expo was op Italiaanse bodem die ook openstond voor niet-Italiaanse kunstenaars zoals Alexander Archipenko, Mina Loy en Wassily Kandinsky. Schmalzigaug behoorde vanaf dan als enige Belgische kunstenaar tot de inner circle van de Italiaanse futuristen. Toch was hij het stilzwijgend oneens met enkele radicale standpunten die Marinetti had vertolkt in zijn eerste futuristische manifest. Zo verwierp de Italiaan de band met het verleden en dus ook met de kunstgeschiedenis. Schmalzigaug daarentegen bleef het belang van de artistieke traditie erkennen. Hij legitimeerde zijn keuze voor het futurisme immers juist vanuit zijn kennis van het artistieke verleden, en begreep de stijl als het ‘zoeken naar een kunstvorm [die] afgeleid [was] van onze moderne gevoeligheid en [die] zo weinig mogelijk [vasthield] aan de gevestigde normen om nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden te kunnen ontwikkelen’.
Het najaar van 1914 bracht een grote verandering teweeg in Schmalzigaugs leven. Door de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog zag hij zich genoodzaakt met zijn familie naar het neutrale Nederland te trekken. Zo kwam hij terecht in Den Haag. Tegen alle verwachtingen in beoefende Schmalzigaug er niet uitsluitend de (abstracte) futuristische schilderkunst, maar schilderde hij er ook figuratieve stillevens waarin de futuristische fragmentatie plaatsmaakte voor gemakkelijker leesbare vormen waar kleur ondergeschikt aan was. Die verscheidenheid van stijlen toonde aan dat hij nog steeds zoekende was. Ook op persoonlijk vlak had hij het niet makkelijk: in zijn futuristische overtuiging voelde hij zich mentaal geïsoleerd en eenzaam. Daar komt nog bij dat het begin van de Eerste Wereldoorlog eventuele internationale erkenning van zijn werk in de kiem had gesmoord. Dat belette hem evenwel niet om het leven van een bezige bij te leiden. Zo stichtte hij samen met zijn Nederlands-Belgische collega Willem Paerels (1878-1962) in Den Haag de Belgische School voor Huishoudelijke Kunst, schreef hij het theoretische traktaat La Panchromie – een ongepubliceerd manifest dat het gebruik van kleur in de schilderkunst onderzocht – en nam hij als enige futuristische kunstenaar deel aan een tentoonstelling van Belgische kunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Al die activiteiten ten spijt raakte hij steeds meer gedeprimeerd en pleegde hij uiteindelijk zelfmoord in zijn Haagse atelier op 12 mei 1917.
Optische polyfonie
Schmalzigaugs overlijden veroorzaakte geen grote deining in de Belgische kunstwereld. Zijn invloed als futurist bleef aanvankelijk erg gering. Wat mee in zijn nadeel speelde, was dat hij tijdens zijn leven nooit in België had tentoongesteld. Zijn avant-gardistische opvattingen stonden bovendien haaks op die van de meer traditionele kunstscene. Pas in 1917 experimenteerde een handvol Antwerpse kunstenaars zowel met het Franse kubisme, het Duitse expressionisme als het Italiaanse futurisme. Onder hen Prosper De Troyer, Floris en Oscar Jespers, Paul Joostens en Jozef Peeters. Eerst in 1923 stelde Kunst van Heden ruim vijftig werken van Schmalzigaug tentoon – een gebeuren dat bijzonder weinig weerklank vond. Daarna zou het nog tot 1985 duren vooraleer de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel een retrospectieve met werk van de kunstenaar organiseerden onder de bezielende leiding van Phil. Mertens.
Vandaag behoort Jules Schmalzigaug samen met Georges Vantongerloo (1886-1965) tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Belgische moderne kunst. In ons land mag hij dan altijd een buitenbeentje geweest zijn, op Europees vlak behoorde hij tot de avant-garde. Hij probeerde licht, kleur, vibraties en beweging in alle mogelijke variaties uit te beelden en verklaarde futuristische schilderijen te willen componeren als een grote ‘optische polyfonie’ van pigmenten. Zijn stilistische carrière in een notendop: van zijn vroegste academiestudies en zwaar aangezette stadstekeningen tot zijn futuristische arabeskenritmes en de latere Haagse en Scheveningse pastels.
Jules Schmalzigaug, Zicht op Delft, 1915-1917, gekleurd krijt op papier | Foto Patrick Auwelaert
Wonderlijk jaar
Het is ironisch dat een expo over een schilder die in zijn werk het licht trachtte te ontleden met het scalpel van zijn penseel in het duister plaatsvindt. Het Prentenkabinet van de KMSKA is inderdaad tijdelijk tot een donkere kamer omgetoverd. De reden ligt voor de hand: er is veel werk op papier te zien, alsook brieven en andere egodocumenten die geen grote lichtinval verdragen.
De expo toont foto’s die fases en gebeurtenissen in Schmalzigaugs leven documenteren: als kleuter, als adolescent in het gezelschap van zijn broers Walter en Herman, als beginnend kunstenaar in een Parijs atelier, als Garde Civique en als oorlogsvluchteling in Den Haag. Daarnaast zijn er ook brieven van en aan hem te zien, alsook postkaarten, aantekeningen, uitnodigingen voor tentoonstellingen, kunstboeken, catalogi, brochures, tekeningen in zwart krijt en kleurkrijt op papier, een litho van de Kleine Vismarkt in Brugge, schilderijen uit de vaste collectie van het museum, een doek van Jakob Smits en enkele etsen. Bijzonder is de ‘kleurencompositiestudie’ die de kunstenaar maakte in 1914, toen hij binnen het futuristische universum een wonderlijk jaar beleefde. De studie geeft weer hoe hij in zijn atelier nadacht over kleurencombinaties in scherpe driehoekige, ‘snijdende’ vormen: van geel tot oranje en rood naar warm groen, koud groen, blauw, indigo en violet.
Wie de Belgische en bij uitbreiding Europese kunstgeschiedenis een belangstellend en warm hart toedraagt, kan niet om deze expo heen.
Jules Schmalzigaug, Compositie, 1915-1916, potlood, aquarel en gouache op papier | Foto Patrick Auwelaert
De expo Futurisme! met werk van Jules Schmalzigaug loopt tot 12 januari 2025 in het KMSK Antwerpen. Klik hier voor alle info.
- Een stille expressionist: ‘Erich Heckel in Vlaanderen’ in het Gentse MSK - december 14, 2024
- Futurismo! Jules Schmalzigaug in het KMSKA - november 15, 2024
- Victor Delhez en de experimentele fotografie in FeliXart Museum - november 2, 2024